Guido de Waart kan terugzien op een omvangrijk en gevarieerd oeuvre, dat getuigt van een consistente visie op zijn beeldend werk, van inventie, van originaliteit en van een grote werklust.
Na zijn opleiding aan de Rotterdamse Academie op de afdeling publiciteit ontwikkelt hij zich tot zelfstandig kunstenaar. In de eerste jaren vormen het werken in de reclame en het geven van lessen de basis voor zijn levensonderhoud. Zodra hij zich kan redden met de verkoop van zijn autonome werk stopt hij met het reclamewerk en geeft ook het lesgeven aan de HBS in Zaltbommel op. Later wordt hij, door de toenmalig directeur Pierre Janssen, gevraagd les te geven aan studenten van de Academie van Beeldende Kunsten in Rotterdam, hetgeen hij twintig jaren tot zijn eigen voldoening en die van zijn leerlingen blijft doen.
In alles wat hij maakt is dezelfde vormentaal te herkennen. Het zijn schilderijen, tekeningen, etsen, linosneden en steendrukken, objecten van vlak glas, bewerkt met zandstraling en objecten van papier, laag op laag geplakt tot stevige objecten die er nogal eens vervaarlijk en zwaar uitzien, maar in werkelijkheid vederlicht zijn. Uit deze verscheidenheid komt een grote belangstelling voor de technische aspecten van het kunstenaarschap naar voren. Hij werkt op grote en kleine formaten. Het vierkante formaat als beelddrager wordt zijn uitgangspunt, omdat hij zich niet langer laat dwingen door de wisselende papierformaten van het Japanse papier waarmee hij tot dan veel werkt. Het vierkant is voor hem niet beperkend, maar een grammatica voor een welhaast onuitputtelijke vormentaal met steeds andere technieken en daardoor uiteenlopende verschijningsvormen.
Tekeningen
Vanaf 1952 toont hij regelmatig zijn werk. Zijn eerste expositie van tekeningen samen met Henk de Roover in galerie ‘t Center in Den Haag wordt door verschillende recensenten positief besproken.
Zijn waarnemingen van ‘situaties’ worden als origineel beoordeeld en zijn beheersing van de techniek wordt positief gewaardeerd.
De tekeningen van situaties, landschappen, naakten en portretten maken begin jaren zestig plaats voor organische vormen. De lijnen die hij meer schrijft dan tekent vormen gelaagde, levendige beelden. Met het potlood laat hij lijnen en papier een transparante en gevoelige samenwerking aangaan, waarbij hij lang doorgaande lijnen met vaste hand neerzet.
Met zacht potlood maakt hij in de jaren zeventig grote vierkante tekeningen van structuren, waarvan de bron te vinden is in waarnemingen van het landschap. Het zijn tekeningen van een subtiel spel met het licht van grijzen en witten, die een patroon vormen, dat op het eerste gezicht als een reliëf werkt. Waarneming en illusie worden met elkaar verweven tot een raadselachtig, labyrinthisch veld van organische vormen. Soms gebruikt hij potloden van verschillende hardheid waardoor grotere contrasten in toon ontstaan. Nu eens wordt het beeld opgebouwd uit kleine groeperingen van korte lijnen, dan weer uit grote groeperingen van krachtige lange lijnen, neergeschreven met besliste hand, waardoor monumentale beeldvorming ontstaat. In dit verband kan ik niet nalaten de fijnzinnige en rake typering aan te halen die criticus Ko Sarneel over de tekeningen maakte naar aanleiding van een tentoonstelling in Venlo in een radio-uitzending van Regionale Omroep Zuid op 20 oktober 1977.
“…in zijn smetteloos doorwerkte potloodtekeningen van structuren – geen frottages dus, maar met de hand getekende en doortekende structuren – de stilte, het licht, en de stilmakende grote ruimte van de Alblasserwaard waar hij werkt; landschappelijkheid van een zeldzaam zuivere, volledig onromantische, zeer vergeestelijkte soort, die zich alleen door aandachtige beschouwing, in elke afzonderlijke tekening, leesbaar maakt als het resultaat van een telkens bijzonder kundig doorgevoerd proces van samenvoeging en harmonisering van organische met geometrische vormgeving.”
Het tekenen blijft een levenslange fascinatie. In de jaren tachtig ontstaan grote werken van 110×110 cm en in de negentiger jaren maakt hij zowel schetsmatige, als doorwerkte tekeningen ook in kleinere formaten. In het begin van deze eeuw maakt hij een grote serie conté-tekeningen in kleur van een meter in het vierkant.
Grafiek
In zijn opleidingstijd raakt hij gefascineerd door de mogelijkheden van de grafische technieken. Hiermee experimenteert hij en weet daarin tot sterke, gelaagde beelden te komen. De meestal kleine oplagen krijgen een brede verspreiding. In 1967 wordt hem de Grafiekprijs van de Salon van de Maassteden toegekend, waarmee de kwaliteit van zijn werk wordt erkend. Tot dit succes draagt zijn inventief gebruik van de oude technieken ter wille van een gewenst, eigentijds resultaat ongetwijfeld bij. Zijn hoogdruketsen – door hem reliëfetsen genoemd – zijn daarvan een sprekend voorbeeld. Naast prenten in oplage die hij altijd zelf drukt, maakt hij ook monotypes, waarmee hij boeiende resultaten bereikt.
In lino’s en hoogdruketsen in kleur uit het midden van de jaren zestig krijgen de vormen een meer gesloten karakter en worden kleurvlakken met sterke contrasten bepalend voor het beeld. De etsplaten last hij bijeen tot metalen dozen, waardoor er objecten met reliëf ontstaan met een eigen uitstraling in de ruimte.
Na in de jaren tachtig en negentig geen grafiek meer te hebben geproduceerd, maakt hij in 2000 weer een serie lino’s.
Schilderijen
Abstracte, grote vormen in kleurige contrasten, verrijkt met levendige structuren, bepalen de aard van zijn grafisch werk. Zijn schilderijen, die hij sinds het midden van de jaren zestig veelvuldig op linnen maar vaker nog op papier met zeer dunne verf – alkyd genaamd – vervaardigt, tonen dezelfde vormentaal en kleurcontrasten. Zij tonen grote organische vormen met zichtbare structuren van de drager, waardoor levendige en intrigerende beelden tot stand komen door de wisselwerking tussen het gemaakte beeld en de zichtbaar blijvende ondergrond. Naar aanleiding van deze alkydschilderingen heeft hij in een interview met Joost van den Hooff in het Vrije Volk enkele uitspraken over zijn opvattingen en manier van werken gedaan. Zo zegt hij bijvoorbeeld over de betekenis van het vierkant in zijn werk het volgende:
“Je hebt je een bepaald thema gesteld, en dat is de samenhang tussen het geometrische en het organische. Soms is het ‘t weglaten, soms het zoveel weglaten dat het geometrische verdwijnt. Als je bijvoorbeeld een raamkozijn hebt en er is een sneeuwjacht, dan klit de sneeuw aan het raam en uiteindelijk kan het raam helemaal verdwijnen. Voor mij gaat de keuze tussen het nog net herkennen van het geometrische en de vrije vorm die ontstaat.”
Zijn composities op het vierkante veld in relatie tot de natuur zijn altijd sterk. Het is dan ook welhaast vanzelfsprekend, dat hij met een inzending van deze schilderingen voor de Europa Prijs in het Belgische Oostende in 1966 een eervolle vermelding ontvangt.
Objecten
Zijn veelzijdige belangstelling voor technieken leiden tot telkens weer nieuwe dragers voor zijn werk. Zo ontstaat begin jaren zeventig een reeks glasobjecten met daarin gezandstraalde abstracte vormen, die geïnspireerd zijn door de repeterende bomenrijen die langs de weg staan op weg naar Zaltbommel, waar hij een aantal jaren les aan HBS-leerlingen gaf. Hij plaatst glasplaten van gelijke grootte achter elkaar en op gelijke afstand. Door de gezandstraalde vormen ten opzichte van elkaar verschuivend te maken wordt de poëtische sfeer opgeroepen van door mist onscherp geworden natuurvormen. Ruimtelijke vormen blijven hem trekken, niet alleen in de illusoire ruimte van schilderij of prent. Was hij met zijn etsplaten op zoek naar ruimtelijke expressie met elementen die al een dienst hadden bewezen, in de glasobjecten vindt hij een adequate vorm, om iets waardoor hij getroffen is met een toepasselijk medium tot overtuigende expressie te brengen.
In de jaren tachtig maakt hij zogenaamde fotoreliëfs. Hierbij gaat hij uit van grote foto’s van geperste blokken versnipperd papierafval, welke worden geformeerd tot plastische wandobjecten. De toplaag van de foto’s wordt verbonden met papier-maché of purschuim. Door versnijden en vervormen van delen van het object wordt plasticiteit verkregen.
Daarna ontwikkelt hij in de jaren negentig ook gekleurde objecten met organische vormen die zijn opgebouwd uit vele lagen dun papier gedrenkt in lijm. Dat papier koopt hij tijdens reizen in Aziatische landen, maar soms gebruikt hij ook stukjes van telexrollen of van telefoonboeken. Met de vorm in zijn hoofd plakt hij precies en geduldig laag op laag tot het object gereed is. In dit maakproces worden concept en ambachtelijke realisatie tot eenheid samengebracht, een proces dat doet denken aan zijn manier van tekenen.
Gaandeweg zijn deze objecten een belangrijk en karakteristiek aspect van zijn beeldend werk geworden. Het zijn vreemde, geheimzinnige objecten. Elk object heeft zijn eigen karakteristiek. Wel is elk object thematisch gebonden aan de andere objecten die alle op een zelfde stramien zijn vervaardigd. Dat is het vierkant of een samenvoeging van twee vierkanten tot een rechthoek.
Op dit stramien is de vormentaal als in zijn andere werk altijd organisch bepaald. In de beelden weet hij een scala aan emoties te laten stollen. Daarin komen begrippen als drama, spanning en plezier aan de orde. In elk object heeft een stille symbiose van materie en illusie plaats. De illusie is aanwezig door de aangebrachte deklaag die de vormen kleurt en soms de zelfstandigheid van bepaalde vormen in een object benadrukt of de contrasten tussen vormen opvoert. Samen met de bedrieglijkheid van de indruk van zwaarte versus de werkelijke lichtheid van de objecten is hier sprake van een dubbelzinnigheid die een belangrijke impact heeft in de ervaring bij het zien van deze objecten. Ze zijn helder van kleur, dan wel heel donker getint of metaalgrijs. Daardoor zijn ze stevig aanwezig in de ruimte en tegelijkertijd zijn ze deel van een illusoire wereld. Ook laten ze zien, hoe gevoelvol een ambachtelijk proces kan zijn en zichtbaar en navoelbaar kan worden gemaakt. Door zijn objecten achteraf van namen te voorzien, geeft hij de sfeer aan waarin hij ze beschouwd wil hebben.
Monumentale opdrachten
Zijn autonome werk is meer dan eens aanleiding geweest tot een opdracht voor monumentaal werk aan of in een gebouw. Voor de ABN-AMRO in Rotterdam (1977) maakt hij een grote gezandstraalde glaswand in het verlengde van zijn glasobjecten. Hierop volgt de vraag voor de aula’s van het gemeentelijke crematorium Hofwijk, van de stad Rotterdam, glaspanelen te maken (1978). Door verschillende lagen glas op elkaar te plaatsen ontstaat een vergroening. Met zijn daarin aan de natuur verwante organische gezandstraalde vormen, in ritmische verschuiving, weet hij op grotere schaal de overtuigende effecten van zijn glasobjecten tot werking te brengen. Helaas dreigen deze panelen bij de recente vernieuwingen van het crematorium aan de vergetelheid prijs gegeven te worden. Het zijn beelden die uitstekend passen bij het ongrijpbare mysterie van de overgang van leven naar dood en verdienen het om in een dergelijke omgeving weer een plaats te krijgen.
Eerder, in 1963, maakt hij op verzoek monumentale werken voor de belastingdienst van het Rijk in Delfzijl; dat zijn emailschilderingen op panelen voor de buitenwand van het gebouw. Vijf jaar later maakt hij voor het Laboratorium voor Bodemonderzoek in Haren (Groningen) een soortgelijke wand. Als in zijn autonome werk experimenteert hij ook bij opdrachten graag met verschillende technieken. Voor een wand in het Confectie Centrum in Amsterdam (1969) gebruikt hij gemengde technieken evenals twee jaar later voor een wand in de Technische School van Culemborg. In 1970 maakt hij in Leeuwarden keramische wanden in het hele trappenhuis van het Coöperatieve Verzekeringsfonds en voor Verpleeghuis Swinhove in Zwijndrecht in 1972 vijf grote geschilderde doeken, die als kantelende vierkanten dienst doen als verdiepingaanduidingen.
Dit in de loop van vele jaren opgebouwde oeuvre draagt het kenmerk van groot vakmanschap en emotionele betrokkenheid bij het ontstaansproces. Het spanningsveld tussen de natuur als gegeven en de interpretatie tot tekening, prent, schilderij en object wordt door de jaren heen steeds weer getest en tot doorvoelde expressie gebracht. Bij het begrip natuur moet worden aangetekend, dat het bij hem gaat om de gecultiveerde natuur, waarin sprake is van meer of minder heftige menselijke ingrepen. In de jaren zeventig en begin tachtig waren bijvoorbeeld de grote witte plastic bergen met ingekuild gras in het landschap een inspiratiebron voor veel tekeningen en grafiek.
Karakteristiek voor zijn werk is, dat hij het verband tussen waarneming en beelding altijd vasthoudt en in de verschillende technieken tot uitdrukking brengt. Intuïtieve abstractie als doel is hem vreemd gebleven. Het vierkant is door de jaren heen een betrouwbare maat. Op basis daarvan kan hij zijn beelden ontwikkelen. Wanneer dat vierkant in bepaalde werken niet meer herkenbaar is, dan is dat verklaarbaar uit het ontstaansproces, waarin het organische het vierkant als het ware heeft opgegeten, maar daarom niet minder aanwezig is.
Met deze zienswijze op de werkelijkheid om hem heen en de vertaalslag naar beelden in zijn werk, laat Guido de Waart een persoonlijk en gevoelig spoor na in de autonome kunst van onze tijd.
Hein van Haaren
Hein van Haaren is kunsthistoricus en was o.a. directeur Academie van Beeldende Kunsten Rotterdam, directeur Academie van Bouwkunst Rotterdam en directeur Nederlands Architectuurinstituut.